Een onderdeel van de atletiek (ook wel de moeder der sporten genoemd) is de baanatletiek. Baanatletiek is te verdelen in verschillende categorieën: lopen, springen en werpen, en de meerkamp.
De categorie LOPEN bestaat uit verschillende onderdelen.
Je hebt het sprinten (100m, 200m, 400m vanaf de b-junioren, bij jongere atleten zijn de afstanden korter) waarbij atleten moeten beschikken over een stuk explosiviteit om vanuit stilstand in een startblok zo snel mogelijk op volle snelheid te komen. Die snelheid moeten zij gedurende de race weten vast te houden.
Dan heb je de middellange afstanden, ook wel mila genoemd. Hieronder vallen de 800m, 1000m, 1500m, 1 Engelse mijl en de 2000m. Midden afstandlopers combineren uithoudingsvermogen met een hoge snelheid, taaiheid en kracht. Omdat de atleten niet in een eigen baan lopen is de uitgangspositie in de eindfase van de wedstrijd van groot belang voor de overwinning. Een goede midden afstandloper moet dus slim en tactisch zijn.
Vervolgens komen we bij de lange afstanden, de 3, 5 en 10 kilometer. Lange afstandlopers hebben vooral een bijzonder groot uithoudingsvermogen nodig, gecombineerd met een goede technische loopstijl en om te winnen; een goede strategie.
Ook zijn er de horden onderdelen: de 100m horden bij de vrouwen, de 110m horden bij mannen en de 400m horden. De lopers komen tijdens hun sprint op regelmatige afstanden een horde tegen.
De steeplechase is het volgende onderdeel. De steeplechase is ontstaan vanuit de paardrijsport. Over een afstand van 2000m of 3000m: een hindernisparcours met houten balken en per ronde een waterbak levert vaak spectaculaire beelden op. Naast uithoudingsvermogen is ook de coördinatie van de atleet van groot belang; en dat wordt tegen het einde van de wedstrijd nogal eens een probleem.
Ten slotte heb je nog het snelwandelen. Het snelwandelen is al sinds jaar en dag een onderdeel van de atletiek. Toch is het aantal snelwandelaars beperkt gebleven. In Nederland zijn zo’n 100 snelwandelaars actief.
De categorie SPRINGEN bestaat ook uit verschillende onderdelen:
Bij hoogspringen moet de hoogspringer zijn lichaamsgewicht bevrijden uit de greep van de zwaartekracht en het verticaal over een lat brengen. Hierbij moeten de atleten rekening houden met hun lichaamsbouw, de lengte van hun ledematen, hun aanloopsnelheid, hun vermogen om te ontspannen, en met souplesse, met kracht en coördinatie. Iedere beweging moet tot op de millimeter onder controle zijn om in een perfecte boog over de lat te springen.
Verspringen is een atletiekonderdeel met weinig hulpmiddelen; een aanloop, de afzetbalk en de zandbak. De basisprincipes; loop zo hard als je kan en zet deze snelheid met een explosieve afzet om in een vlucht door de lucht.
Het lijkt misschien wel wat op het verspringen, toch blijkt het onderdeel Hinkstapsprong vaak zijn eigen specialisten te hebben. Het is een technisch lastig onderdeel dat veel vergt van de kracht, snelheid en coördinatievermogen van een atleet. Zowel de hink, de stap als de sprong kennen een techniek die kort na elkaar zo goed mogelijk moeten worden uitgevoerd.
Polsstokhoogspringen: ook wel het meest acrobatische atletiekonderdeel genoemd. Polsstokhoogspringen, een sprong omhoog, die gerealiseerd wordt met behulp van een stok, vereist de springerkwaliteiten ontspanning en coördinatie, de snelheid van een sprinter en de lichaamsbeheersing van een turner. Iedere sprong vereist een snelle aanloop, de juiste insteek van de stok in de insteekbak, een katapultachtige beweging omhoog met behulp van de stijve stok, en een poging om over de lat te gaan.
De categorie WERPEN bestaat uit vijf onderdelen:
Allereerst het kogelstoten: kogelstoters staan in hun uitgangspositie met hun rug naar de werprichting. Ze maken een aanglijbeweging binnen de cirkel of gebruiken (steeds vaker) een draaitechniek om vervolgens de kogel vanuit hun nek weg te stoten.
Dan hebben we ook het kogelslingeren: de kogelslingeraar draait minstens twee maal met zijn kogel door de ring voordat het projectiel, een ijzeren kogel aan een staaldraad, wordt gelanceerd. Tot 1999 vond men dit geen onderdeel voor vrouwen tijdens wereldkampioenschappen. De kracht en geweld van dit nummer maken dit onderdeel tot een spectaculaire gebeurtenis. Toch wordt het onderdeel vaak vòòr alle andere onderwerpen gepland om ongelukken te voorkomen.
Een ander werponderdeel is het speerwerpen: hierbij wordt een aanloopstrook gebruikt om snelheid te ontwikkelen voordat de speer bovenhands wordt weggeworpen.
Het discuswerpen behoort ook bij deze categorie: het is nog een hele kunst om de ufo-gevormde discus op de juiste manier weg te werpen na anderhalve draai in de discusring. Techniek, kracht en een goede controle over het lichaam zijn voorwaarden om in dit onderdeel uit te blinken.
Ten slotte is er ook nog het onbekende gewichtwerpen. Gewichtwerpen is een atletiekonderdeel dat het midden houdt tussen kogelstoten en kogelslingeren. De deelnemers moet een metalen bal van 56 pond, iets meer dan 25 kilo, zo ver mogelijk werpen. De sport komt oorspronkelijk voort uit de Schotse Highland Games, waar onder ander ook kogelslingeren en boomstamwerpen (caber toss) op het programma staan.
De MEERKAMP is het meest complexe onderdeel binnen de atletiek en voornamelijk bestemd voor hen die elk onderdeel beheersen. Een meerkamp voor mannen bestaat uit tien onderdelen, de meerkamp voor vrouwen bestaat uit 7 onderdelen. Omdat op elk onderdeel een topprestatie geleverd moet worden, is er voldoende rust nodig. Zo veel zelfs, dat de meerkamp verspreid is over twee dagen. De vaste volgorde van de onderdelen in deze twee dagen ziet er als volgt uit:
Dag 1 Mannen: 100m, verspringen, kogelstoten, hoogspringen en 400m. Vrouwen: 100m horden, kogelstoten, hoogspringen en 200m
Dag 2 Mannen: 110m horden, discuswerpen, polsstokhoogspringen, speerwerpen en 1500m. Vrouwen: verspringen, speerwerpen en 800m